307 vragen die Jezus stelde

Posted on Posted in Leven

Bij C3 Rivers zijn we deze week begonnen met een nieuwe prekenserie, getiteld “Jesus Asks The Question”. In zijn leven stelde Jezus 307 verschillende vragen aan de mensen om Hem heen. Dit terwijl er in totaal maar 187 vragen aan Hem werden gesteld, waarvan Hij er maar 8 direct beantwoordde.

Jezus beantwoordde een vraag vaak… met een andere vraag. Zijn vragen zetten je aan het denken, leggen iets bloot, confronteren en leren je iets.

Hieronder een (zo goed als) volledige lijst van de verschillende vragen die Jezus stelde – met Bijbelreferenties – gerangschikt per thema:

Uitnodiging

  • Waar ben je naar op zoek? (Johannes 1:38)
  • Naar wie ben je op zoek? (Johannes 18:7, 20:15)
  • Waarom zoek je naar mij? (Lucas 2:49)
  • Wat wil je? (Matteüs 20:21)
  • Wat wil je dat ik voor je doe? (Matteüs 10:36, 10:51, 20:32; Lucas 18:41)

Identiteit

  • Wie zeggen de mensen dat ik ben? (Matteüs 16:13; Marcus 8:27; Lucas 9:18)
  • Maar wie zeggen jullie dat ik ben? (Matteüs 16:15; Marcus 8:29; Lucas 9:20)
  • Waarom vraag je me naar wat goed is? (Matteüs 19:17)
  • Waarom noem je mij goed? (Marcus 10:18; Lucas 18:19)
  • Vrouw, wat heb ik daarmee te maken? (Johannes 2:4)
  • Wie is mijn moeder? Wie zijn mijn broers? (Matteüs 12:48; Marcus 3:33)
  • Wat vinden jullie van de Christus? Wiens zoon is hij? (Matteüs 22:42)
  • De bruiloftsgasten kunnen toch niet vasten zolang de bruidegom bij hen is? (Marcus 2:19; Lucas 5:34)
  • De bruiloftsgasten kunnen toch niet treuren zolang de bruidegom bij hen is? (Matteüs 9:15)
  • Wie heeft mij als rechter of bemiddelaar aangesteld tussen jou en je broer? (Lucas 12:14)
  • Jullie ongelovig geslacht, hoelang moet ik nog bij jullie zijn? Hoelang moet ik jullie nog verdragen? (Matteüs 17:17; Marcus 9:19; Lucas 9:41)
  • Ik ben nu al zolang bij jullie, en nog ken je me niet, Filippus? Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Hoe kun je dan zeggen, “Laat ons de Vader zien”? (Johannes 14:9)

Zuiver van hart

  • Waarom komen zulke vragen op in jullie harten? (Lucas 5:22)
  • Waarom hebben jullie zulke boosaardige gedachten? (Matteüs 9:4)
  • Heeft degene die de buitenkant gemaakt heeft, ook niet de binnenkant gemaakt? (Lucas 11:40)

Transformatie

  • Waarom merk je de splinter in het oog van je broer of zus op, maar niet de balk in je eigen oog? Hoe kan je dan tegen je broer of zus zeggen, “Laat me de splinter uit je oog halen” als er een balk in je eigen oog zit? (Matteüs 7:3-4; Lucas 6:41-42)
  • Denken jullie dat die Galileeërs grotere zondaars waren dan alle anderen in Galilea, omdat ze dat ondergaan hebben? Of die achttien mensen die stierven doordat de Siloamtoren op hen viel? Denken jullie dat zij schuldiger waren dan alle andere mensen die in Jeruzalem wonen? (Lucas 13:2-4)

Liefde

  • Als jullie alleen degene liefhebben die jullie liefheeft, welke beloning ontvangen jullie dan? Doen tollenaars niet zo? (Matteüs 5:46; Lucas 6:32)
  • En als jullie alleen je broeders en zusters groeten wat voor uitzonderlijks doe je dan? (Matteüs 5:47)
  • Als je goed bent voor mensen die ook goed zijn voor jou, welke verdienste levert jou dat op? Als je uitleent aan degenen van wie je hoopt iets te ontvangen, welke verdienste levert jou dat op? (Lucas 6:33-34)
  • Wie van de twee zal hem de meeste liefde betonen? (Lucas 7:42)

Genezing

  • Wil je gezond worden? (Johannes 5:6)
  • Wie raakte mij aan? (Marcus 5:30; Lucas 8:45)
  • Wat is je naam? (Marcus 5:9; Lucas 8:30)
  • Hoelang is dit al aan de gang? (Marcus 9:21)
  • Wat is gemakkelijker, om tegen een verlamde te zeggen “Je zonden zijn je vergeven” of “Sta op, pak je bed op en loop”? (Matteüs 9:5; Marcus 2:9; Lucas 5:23)
  • Wat wil je dat ik voor je doe? (Matteüs 20:32; Marcus 10:51; Lucas 18:41)

Visie

  • Zie je iets? (Marcus 8:23)
  • Hebben jullie dat alles goed gezien? (Matteüs 24:2)
  • Kan de ene blinde de andere blinde leiden? Vallen ze dan niet allebei in een kuil? (Lucas 6:39)
  • Zie je deze vrouw? (Lucas 7:44)
  • Maar als jullie nu de Mensenzoon zouden zien opstijgen naar waar hij eerst was? (Johannes 6:62)

Mededogen

  • Veronderstel dat iemand honderd schapen heeft. Wat zal hij doen als één ervan wegloopt en verdwaalt? Zal hij dan niet de negenennegentig andere achterlaten en op zoek gaan naar de ene die verdwaald is? (Matteüs 18:12)
  • Wie van deze drie is volgens jou de naaste geworden van het slachtoffer van de rovers? (Lucas 10:36)
  • Waar zijn ze? Heeft niemand jou veroordeeld? (Johannes 8:10)
  • Waarom vallen jullie haar lastig? (Matteüs 26:10; Marcus 14:6)

De betekenis van het leven

  • Waarom willen mensen de wereld winnen maar hun leven verliezen? (Matteüs 16:26; Marcus 8:36; Lucas 9:25)
  • Wat zou een mens niet overhebben voor zijn leven? (Marcus 8:37)
  • Kan iemand van jullie door zich zorgen te maken ook maar één uur aan zijn leven toevoegen? Als jullie dat al niet eens kunnen waarom maken jullie je dan zo’n zorgen om de rest? (Matteüs 6:27; Lucas 12:26)
  • Is het leven niet meer waard dan eten en het lichaam niet meer dan kleding? (Matteüs 6:25)
  • Ben jij niet veel meer waard dan de vogels in de lucht? (Matteüs 6:26)
  • Mag men op sabbat goed doen of kwaad, een leven redden of het verloren laten gaan? (Marcus 3:4; Lucas 6:9)
  • Want wie is belangrijker, degene die aan tafel zit om te eten of degene die bedient? Is het niet degene die zit aan de tafel? (Lucas 22:27)

De heerschappij van God

  • Hoe ziet Gods koninkrijk eruit? Waarmee kan ik het vergelijken? (Lucas 13:18)
  • Waarmee kunnen we het koninkrijk van God vergelijken en door welke gelijkenis kunnen we het voorstellen? (Marcus 4:30)
  • Denken jullie dat ik gekomen ben om vrede op aarde te brengen? (Lucas 12:51)

Gods vrijgevigheid

  • Waarom maak je je zorgen om de kleren die je draagt? (Matteüs 6:28)
  • Wie onder jullie geeft zijn kind een steen als het om een brood vraagt? Of geeft hem een slang als hij om een vis vraagt? (Matteüs 7:9-10)
  • Welke vader onder jullie zou zijn kind een slang geven als het kind vraagt om een vis? Als het kind om een ei vraagt, welke vader zou hem dan een schorpioen geven? Als jullie dus, ook al zijn jullie slecht, je kinderen al goede gaven schenken, hoeveel te meer zal de Vader in de hemel dan niet de heilige Geest geven aan wie hem erom vragen? (Lucas 11:11-13)
  • Hoeveel brood heb je bij je? (Matteüs 15:34; Marcus 6:38, 8:5)
  • Als God het gras dat vandaag nog op het veld staat en morgen in de oven gegooid wordt al met zo veel zorg kleedt, met hoeveel meer zorg zal hij jullie dan niet kleden, kleingelovigen? (Matteüs 6:30; Lucas 12:28)
  • Zal God geen gerechtigheid brengen voor hen die naar hem uitroepen dag en nacht? Zal hij hen niet helpen? (Lucas 18:7)
  • Waren er niet tien genezen? Waar zijn de andere negen? (Lucas 17:17-18)

Geloof

  • Waar is jullie geloof? (Lucas 8:25)
  • Geloof je in de Mensenzoon? (Johannes 9:35)
  • Geloof je dat ik het kan? (Matteüs 9:28)
  • Kleingelovige, waarom twijfelde je? (Matteüs 14:31)
  • Waarom ben je bang? Heb je nog steeds geen geloof? (Marcus 4:40)
  • Als de Mensenzoon terugkomt, zal hij dan nog geloof vinden op aarde? (Lucas 18:8)
  • Als je niet gelooft in de geschriften van Mozes, hoe kun je dan mijn woorden geloven? (Johannes 5:47)
  • Waarom zijn jullie zo ontdaan en huilen jullie? (Marcus 5:39)
  • Waarom zoekt deze generatie naar een teken? (Marcus 8:12)
  • Waarmee zal ik de mensen van deze generatie vergelijken? Waarop lijken ze? (Matteüs 11:16; Lucas 7:31)
  • Hoe zouden jullie ooit tot geloof kunnen komen? Van elkaar willen jullie wel eer ontvangen, maar jullie zoeken niet de eer die de enige God je kan geven. (Johannes 5:44)
  • Heb ik je niet gezegd dat je de glorie van God zult zien als je gelooft? (Johannes 11:40)
  • Geloof je niet dat ik in de Vader ben en de Vader in mij is? (Johannes 14:10)
  • Geloof je het nu? (Johannes 16:31)

Waarheid

  • Kan één van jullie mij van zonde beschuldigen? Als ik de waarheid spreek, waarom geloven jullie mij dan niet? (Johannes 8:46)
  • Is het toegestaan op sabbat iemand te genezen, of niet? (Lucas 14:3)
  • Doopte Johannes in opdracht van de hemel of van mensen? (Marcus 11:30; Lucas 20:4)
  • Laat mij eens een munt zien. Van wie zijn de afbeelding en het opschrift op deze munt? (Matteüs 22:20; Marcus 12:16; Lucas 20:24)

Inzicht‬‬

  • Waarom hebben jullie naar mij gezocht? Wisten jullie niet dat ik in het Huis van mijn vader moest zijn? (Lucas 2:49)
  • Waarom begrijp je niet wat ik zeg? (Johannes 8:43)
  • Waarom praten jullie erover dat je geen brood hebt? Begrijpen jullie het dan nog niet, en ontbreekt het jullie aan inzicht? Zijn jullie dan zo hardleers? Jullie hebben ogen, maar zien niet? Jullie hebben oren, maar horen niet? Herinneren jullie je het niet meer? (Marcus 8:17‑18)
  • Begrijp je dit niet, terwijl je een leraar van Israël bent? (Johannes 3:10)
  • Wanneer jullie me niet geloven als ik over aardse dingen spreek, hoe zouden jullie me dan geloven als ik over hemelse dingen spreek? (Johannes 3:12)
  • Begrijp jij het ook niet? (Marcus 7:18)
  • Hebben jullie dat allemaal begrepen? (Matteüs 13:51)
  • Hoe kan het dan zijn dat jullie deze tijd niet kunnen interpreteren? (Lucas 12:56)
  • Waarom bepalen jullie niet uit jezelf wat juist is? (Lucas 12:57)
  • Je kent de Schriften niet en evenmin de macht van God; is dit niet de reden dat je dwaalt? (Marcus 12:24)
  • Ergeren jullie je daaraan? (Johannes 6:61)

Gehoorzaamheid‬‬

  • Waarom roepen jullie “Heer, Heer” tegen mij, maar doen jullie niet wat ik zeg? (Lucas 6:46)
  • Waarom overtreden jullie het gebod van God, alleen om jullie eigen traditie in stand te houden? (Matteüs 15:3)
  • Waarover waren jullie onderweg aan het redetwisten? (Marcus 9:33)
  • Wie is die betrouwbare en verstandige rentmeester die de heer zal aanstellen over zijn andere dienaars om hun op tijd het eten te geven dat hun toekomt? (Lucas 12:42)
  • Waarom stellen jullie me op de proef? (Matteüs 22:18; Marcus 12:15)
  • Staat er niet geschreven: “Mijn huis zal voor alle volken een huis van gebed zijn”? (Marcus 11:17)

Discipelschap

  • Ben je bereid je leven voor mij te geven? (Johannes 13:38)
  • Kunnen jullie de beker drinken die ik moet drinken? (Matteüs 20:22; Marcus 10:38)
  • Willen jullie soms ook weggaan? (Johannes 7:67)
  • Heb ik jullie twaalf niet zelf gekozen? (Johannes 7:70)
  • Toen ik jullie uitzond zonder geldbuidel, reistas en sandalen, kwamen jullie toen iets tekort? (Lucas 22:35)
  • Begrijpen jullie wat ik gedaan heb? (Johannes 13:12)
  • In het huis van mijn Vader zijn veel kamers; zou ik anders gezegd hebben dat ik een plaats voor jullie gereed zal maken? (Johannes 14:2)
  • Kun je nog geen uur wakker blijven? (Matteüs 26:40; Marcus 14:37)
  • Liggen jullie daar nog steeds te slapen en te rusten? (Matteüs 26:45; Marcus 14:41)
  • Waarom slapen jullie? (Lucas 22:46)

Arrestatie en proces

  • Wie zoeken jullie? (Johannes 18:4, 7)
  • Zou ik de beker die de Vader mij gegeven heeft niet drinken? (Johannes 18:11)
  • Judas, lever je de Mensenzoon uit met een kus? (Lucas 22:48)
  • Ben ik soms een misdadiger dat jullie met zwaarden en stokken eropuit zijn getrokken? (Matteüs 26:55; Marcus 14:48; Lucas 22:52)
  • Weet je niet dat ik mijn Vader maar te hulp hoef te roepen en dat hij mij dan onmiddellijk meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen? Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, waar staat dat het zo moet gebeuren? (Matteüs 26:53-54) 
  • Waarom ondervraag je mij? (Johannes 18:21)
  • Als ik iets verkeerds gezegd heb, zeg dan wat er verkeerd was. Maar als het juist is wat ik zei, waarom sla je me dan? (Johannes 18:23)
  • Vraag je dit uit jezelf of hebben anderen dit over mij gezegd? (Johannes 18:34)

Het kruis

  • Waarom wil je me dan doden? (Johannes 7:19)
  • Voor welke van deze daden willen jullie mij nu stenigen? (Johannes 10:32)
  • Wat moet ik zeggen? Vader, bespaar mij dit uur? (Johannes 12:27)
  • Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten? (Matteüs 27:46; Marcus 15:34)

De opstanding

  • Waarom huil je? Wie zoek je? (Johannes 20:15)
  • Heb je het verhaal niet gelezen waarin God tegen je zegt: “Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob”? Hij is geen God van doden, maar van levenden. (Matteüs 22:31-32)
  • Ieder die leeft en in mij gelooft zal nooit sterven. Geloof je dat? (Johannes 11:26)
  • Waar lopen jullie toch over te praten? Wat dan? (Lucas 24:17, 19)
  • Moest de Christus al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan? (Lucas 24:26)
  • Waarom zijn jullie zo ontzet en waarom zijn jullie ten prooi aan twijfel? (Lucas 24:38)
  • Hebben jullie hier iets te eten? (Lucas 24:41)
  • Geloof je omdat je me gezien hebt? (Johannes 20:29)
  • Hebben jullie soms iets te eten? (Johannes 21:5)
  • Simon, zoon van Johannes, heb je mij lief, meer dan de anderen hier? (…) Heb je mij lief? (…) Heb je mij lief? (Johannes 21:15-17)

BRON: Copenhaver, Martin B.. Jesus Is the Question. Abingdon Press. Kindle Edition.