2 Timoteüs 1:6 Daarom spoor ik je aan het vuur brandend te houden van de gave die God je schonk toen ik je de handen oplegde.
De tweede brief van Paulus aan Timoteüs is geschreven vlak voordat Paulus ter dood werd gebracht in Rome. Een “martelaarsbrief” zou je het dus kunnen noemen.
Het is Paulus’ verlangen dat Timoteüs het werk kan voortzetten. Paulus moedigt de jonge Timoteüs dus aan zijn vuur brandend te houden. Het vuur van een gave die Timoteüs van God ontving toen Paulus hem de handen oplegde.
Het opleggen van handen is krachtig. Het vindt plaats door een mentor aan een leerling. Een leerling die al een tijd heeft meegelopen met de mentor en aan diens zijde heeft gediend. Tijdens het opleggen van handen wordt gebeden – en draagt God iets over. Een gave.
Merk op dat hoewel Paulus de handen oplegde – God het was die de gave schenkt. Beide partijen werken samen. De mens legt de handen op iemand die een leerling is. God schenkt de gave. Wanneer wij geen handen opleggen, kan God niet schenken. Wanneer God niet schenkt, is handoplegging slechts een mooi symbool. Maar het is meer dan dat. Het zette vuur vrij in Timoteüs. Vuur van boven.