Leviticus 19:33-34 Vreemdelingen in uw land mag u niet onderdrukken of uitbuiten. 34 Zij moeten worden behandeld als iedere andere burger, houd van hen als van uzelf. Vergeet niet dat ook u zelf als vreemdelingen in Egypte hebt gewoond. Ik ben de Here, uw God.
In ons land zijn we er goed in te weten waar we ‘recht’ op hebben. Hoewel we net zo naakt en hulpeloos als de rest van de wereld worden geboren vinden wij dat we recht hebben op onderdak, recht op voedsel, recht op scholing, recht op … vul maar in. Wat we niet beseffen is dat al deze dingen grote voorrechten zijn, en dat met voorrecht ook verantwoordelijkheid komt: hoe gaan we om met de dingen die we van God ontvangen hebben?
Vreemdelingen in ons land zijn net als ieder ander naakt en hulpeloos geboren. Alleen toevallig niet in een land van melk en honing. Wij hebben de plicht om voor hen te zorgen wanneer zij aankloppen voor hulp. Sterker nog, om hen te behandelen als iedere andere burger. Sterker nog, om van hen te houden als onszelf. Ze zijn immers ook mensen. Mensen met een God. Een God die van ons vraagt elkaar als gelijken te behandelen, niet als concurrenten.