2 Tessalonicenzen 3:10 Toen we bij u waren, hebben we herhaaldelijk gezegd dat wie niet wil werken, niet zal eten.
Wanneer kleine kinderen opgroeien dan is er eigenlijk maar één ding dat ze doen wanneer ze niet slapen of eten, en dat is: spelen.
Spelen is de activiteit van kinderen. Raar kijken ze dan ook op wanneer papa niet de hele tijd wil en kan spelen, maar ook moet “werken”. Mijn oudste zoon van 3 snapt dit dan ook niet. Totdat ik uitlegde dat wanneer ik niet werk, wij ook geen brood meer kunnen kopen, en hij dus geen boterham met appelstroop meer kan eten. Toen snapte hij het opeens heel snel.
De activiteit van volwassenen is niet om vermaakt te worden, het is niet om de hele dag films te kijken of paintball te spelen. Volwassenen zijn geroepen om te werken, om hun brood te verdienen. Dat betekent dat we dus af en toe flink moe zijn, dat betekent dat we dingen doen waar we misschien niet direct zin in hebben, dat betekent dat we veel energie besteden aan “output”. Christenen zouden de meest harde werkers moeten zijn die er bestaan – omdat wij onze “input” uit een onuitputtelijke bron halen krijgen we er ook de energie voor (1 Kor. 15:10, Kol. 1:29).
Wanneer we hebben gewerkt, dán kan er gegeten worden – door ons, door de mensen die ons lief zijn, en door een ieder aan wie we uitdelen.